Markus 7, 31-37
In die tijd vertrok Jezus uit de streek van Tyrus en begaf zich over Sidon naar het meer van Galilea, midden in de streek van Dekápolis. Men bracht een doofstomme bij Hem en smeekte Hem dat Hij deze de hand zou opleggen. Jezus nam hem terzijde, buiten de kring van het volk, stak hem de vingers in de oren en raakte zijn tong met speeksel aan. Vervolgens sloeg Hij zijn ogen ten hemel, zuchtte en sprak tot hem: “Effeta”, wat betekent: Ga open. Terstond gingen zijn oren open, en werd de band van zijn tong losgemaakt, zodat hij normaal sprak.
Hij verbood het aan iemand te zeggen; maar met hoe meer nadruk Hij dat verbood,
des te luider verkondigden zij het. Buiten zichzelf van verbazing riepen zij uit: “Hij heeft alles wel gedaan, Hij laat doven horen en stommen spreken.”
OVERWEGING door Ben Verberne msc
Jezus, zo begint het evangelie vanmorgen, laat het gebied van Tyrus aan de Middellandse Zee achter zich. –
Op het eerste gehoor een neutrale mededeling. Maar voor ingewijden is dit veel meer dan enkel een aanduiding van de route die hij ging.
Met een enorme omweg óm het Meer van Galilea heen trekt Jezus naar de streek ten Oosten van de Jordaan: naar de Dekapolis, het ‘Tienstedengebied’. Op dat moment is hij diep teleurgesteld over de weerstand die hij krijgt van de joden, zijn eigen volk: ze wijzen hem af.
En hùn afwijzing staat in contrast met de openheid waarmee de niet-joden, de zogenaamde ‘heidenen’, zijn boodschap ontvangen. Geleidelijk verbreedt Jezus zijn missie-terrein en richt hij zich ook op de ‘heidenen’. Zij horen dan wel niet tot het uitverkoren volk, maar ze staan tenminste open voor zijn boodschap.
En toch, het méést pijnlijke is wel dit: de twijfel, de weerstand, de afwijzing die hij ervaart bij te joden, is ook voelbaar bij sommigen van zijn eigen leerlingen. Daarom, kort na zijn aankomst in het Tienstedengebied, zal hij ze daarop aanspreken: Begrijpen jullie het dan niet? Jullie hebben toch oren: hoor je het dan niet? Jullie hebben toch ogen: zie je dan niet wat er gaande is?
En dan wordt er op een gegeven moment een man naar hem toegebracht die slecht hoort en die niet kan spreken (vroeger noemden ze zo iemand een doofstomme, maar dat zeggen we niet meer!). Zo iemand ziet mensen hun lippen bewegen, maar hij verstaat niet wat ze zeggen. Hij ziet ze lachen, maar hij weet niet waaróm. Het leven is voor hem één grote film waarbij het geluid is uitgevallen. Voortdurend moet hij iemand vragen om te herhalen wat anderen zeggen, want alles gaat aan hem voorbij. Dat isoleert hem en maakt hem eenzaam. Zo loopt hij verloren in de menigte. De mensen zien dat en brengen hem naar Jezus.
Dan gebeurt wat geen mens kan en waar geen therapeut toe in staat is.
Dan komt in Jezus het aloude visioen tot leven van de Messias, – het visioen waarvan de profeet Jesaja spreekt in de eerste lezing: “Vreest niet! God zélf komt jullie bevrijden. De oren van de dove zullen open gaan en de tong van wie nìet kan spreken zal juichen” . Jezus geneest deze dove man en mèt hem ook de mensen die om hem heen staan, –
want het is op zich genomen al een wonder dat de menigte niet passief blijft, niet onverschillig en doof voor de nood van deze man. Ze hebben oor voor zijn verlangen Verlost te worden uit zijn isolement. Door compassie bewogen, komen zij in beweging en brengen hem naar Jezus toe.
Wat dàn volgt geeft een inkijk in hoe Jezus met mensen omgaat, in wie hij is: hij spreekt die man aan niet op een afstand of vanuit de hoogte, maar hij roept hem bij zich, één op één. Hij raakt hem aan, – met spuug:
eerst zijn oren, dan zijn tong. Hij richt zijn ogen naar de hemel, naar zijn Vader, en zucht: Effeta! Zo bidt en smeekt hij dat deze mens héél zal worden, dat hij mag opengaan.
En dan breekt de nieuwe schepping door: hij wordt genezen en verlost uit zijn eenzaamheid. Wat woestijn was, komt tot leven: de steppe gaat bloeien, wie doof en blind was gaat horen en zien. En het verhaal eindigt met: “Alles heeft hij welgedaan!” Dat is ook het refrein van het lied dat we aanstonds zullen zingen.
En wij? Dag-in dag-uit zien we dat de wereld in brand staat. Mensen die met heel hun hebben en houwen overspoeld worden door de ene ellende na de ander. En soms zeggen we tegen elkaar: Hoe bestààt het in vredesnaam dat mensen – wij! – elkaar dit aandoen?” Hoelang moet het nog duren dat, ondanks al het goede dat er òòk gebeurt, de wereld nog steeds niet is wat God ermee voorhad?” De woorden van Jezus klinken vandaag wel heel indringend. Het zijn woorden van vroeger voor mensen van nù:
Zie je het dan niet? Je hebt toch ogen om te zien!
Hoor je het dan niet? Je hebt toch oren om te horen!