Preek 11 februari 2024

Inleiding (6e Zondag door het Jaar 11 2 2024). Door Hans Kwakman
Het gedeelte uit het boek Leviticus, de eerste lezing in deze viering, het Wetboek uit het Oude Testament, beschrijft de regelgeving in het geval iemand een huidziekte heeft. Toen was het de taak van de priester om te onderzoeken hoe serieus de huidziekte is en verklaarde dan of de betrokken persoon rein of onrein was. Men was uiteraard bang voor besmetting, maar het had ook te maken met de valse opvatting alsof de ziekte Gods straf zou zijn voor begane zonden. Daarom moest de onreine — zolang hij de ziekte had — buiten de gemeenschap, afgezonderd leven. In de evangelielezing horen wij hoe Jezus, met een eenvoudig gebaar een melaatse en ook ons van deze valse opvatting en hardvochtige praktijk bevrijdt: hij legt zijn hand op de schouder van de melaatse en laat hem weer opnemen in de gemeenschap. Zo mogen wij ons ook voorstellen dat, wanneer wij te lijden hebben van een ziekte of gebrek, Jezus als het ware zijn hand op onze schouder legt en ons influistert: welkom in de viering van deze gemeenschap. Het geloof in Gods barmhartige liefde spreken wij ook uit in onze schuldbelijdenis.


Marcus 1 40-45: genezing van melaatse 11 2 2024
In de film ‘The Chosen’ (de Uitverkorene) wordt de scene uit het Marcus evangelie, die wij zojuist gehoord hebben, heel dramatisch gespeeld. We zien dat Jezus met zijn leerlingen onderweg is wanneer er een melaatse man naar hem toekomt. De leerlingen roepen dat de man niet dichterbij moet komen. Iedereen bedekt zijn mond om de bedorven lucht, die de melaatse verspreidt, niet in te ademen. Maar Jezus loopt onbekommerd op de melaatse af. Sommige leerlingen proberen Jezus tegen te houden. Anderen kijken vol afschuw toe. Dan knielt de melaatse voor Jezus neer en roept “Als u het wilt, kunt u mij rein maken.” Jezus laat zich door de hulpkreet van de man in zijn hart raken. Er staat zelfs in het evangelie dat hij tot in zijn ingewanden werd bewogen. Dan maakt Jezus een gebaar dat in contacten met melaatsen absoluut verboden was: Jezus legt zijn hand op de schouder van de man en zegt: “Dat wil Ik: word rein.” Aanstonds verdwijnt de uitslag op de huid van de man en hij is genezen. De leerlingen staan verstomd.
Ten tijde van Jezus werden melaatsen dubbel getroffen: fysiek, omdat hun ziekte vaak gepaard ging met verminkingen en maatschappelijk, omdat zij door iedereen gemeden werden. Zij werden uit de samenleving gestoten, mochten niet meer in de synagoge komen, moesten buiten steden en dorpen in grotten en holen leven. In de film is de man Jezus zo dankbaar, dat hij vraagt, wat hij kan doen om Jezus te bedanken. Maar Jezus drukt hem alleen maar op het hart om niets tegen wie dan ook te zeggen. Het enige dat hij moet doen is naar de priesters gaan om hen laten zien dat hij genezen is. In de film vraagt Jezus de leerlingen om de man een schone mantel te geven. Maar op weg naar de priesters, vertelt de man aan iedereen, die het maar horen wil wat hem overkomen is en hoe hij door Jezus is genezen. Dan wordt ook duidelijk waarom Jezus hem op het hart gedrukt heeft aan niemand iets te zeggen.

Want het gevolg van de loslippigheid van de man was, dat Jezus niet meer openlijk in de stad kon komen, maar zich moest terug trekken naar een eenzame plaats. Uitgerekend de plaats waar de melaatsen verbleven! Maar er was ook een andere reden waarom Jezus er bij de man met klem op aandrong om niemand iets te zeggen. Jezus’ zending was om een boodschap te brengen, een belangrijke boodschap over de aanwezigheid van het Rijk Gods, het Koninkrijk van zijn Vader. Zeker, zieken genezen, lammen laten lopen, blinden de ogen openen, melaatsen hun plaats in de maatschappij teruggeven zijn duidelijke tekenen dat het Rijk Gods al onder ons mensen aanwezig begint te komen. Maar het Koninkrijk van God omvat meer dan alleen maar genezingen, goede gezondheid en welvaart. Zoals Paulus het zegt: “Het Koninkrijk Gods is een zaak van gerechtigheid, vrede en vreugde, die de Heilige Geest ons geeft.” En Paulus voegt er aan toe dat in navolging van Jezus wij ons dus moeten inzetten, “voor de zaak van de vrede en voor onderlinge verbondenheid. “ (Romeinen 14: 17.19).

Ook daarom stuurt Jezus de man naar de priesters, opdat hij weer opgenomen zou worden in de saamhorigheid van de Joodse gemeenschap, opdat vrede en gerechtigheid in zijn leven zouden terugkeren. Opvallend is dat Jezus de man niet zegt, “nadat je je aan de priesters hebt getoond, kom dan en volg mij”. Het is niet Jezus’ bedoeling mensen los te weken uit de gemeenschap, waartoe zij behoren.
In Nazareth had Jezus zelf een groot deel van zijn leven de saamhorigheid van de joodse gemeenschap ervaren. Zo vaak had hij op Sabbat de synagoge dienst bijgewoond. Ook nu nog, als het enigszins kon, bezocht hij samen met zijn leerlingen de synagoge. Dus Jezus wist hoe belangrijk het voor zijn landgenoten was om tot die joodse gemeenschap te behoren.

Jezus was er niet op uit om zijn joodse medegelovigen tot het christendom of de kerk te bekeren. Dat christendom en die kerk bestonden trouwens nog niet. Die zouden pas later, lang na Jezus’ dood en verrijzenis, ontstaan. Jezus’ zending was nu om mensen, in de gemeenschap waartoe zij behoorden, de aanwezigheid van het koninkrijk van zijn Vader te laten ervaren: het Rijk van vrede, gerechtigheid en saamhorigheid. Daarom is Jezus’ gebaar – zijn hand op de schouder van de melaatse – zo belangrijk. Het zegt tegen de melaatse: jij bent mijn broeder, jij hoort bij ons. Jezus spoort de man aan om terug te keren naar zijn gemeenschap, naar de synagoge, naar zijn gezin, om daar, thuis, te midden van zijn geloofsgenoten, de zegeningen van het Rijk Gods te ervaren: vrede, gerechtigheid en saamhorigheid.

Naar het voorbeeld van Jezus, onderricht Paus Franciscus ons dan ook over de hoogachting, die wij moeten hebben voor andere godsdienstgemeenschappen, zoals bijvoorbeeld het jodendom. Hij schrijft: “De Kerk heeft grote waardering voor de manier waarop God in andere godsdiensten aan het werk is. Zij verwerpt niets van wat waar en heilig is in deze godsdiensten. Ze heeft grote eerbied voor hun manier van leven en gedrag, hun voorschriften en leerstellingen die vaak een straal weerspiegelen van die waarheid die alle mannen en vrouwen verlicht.” (FT 277). Hij doelt daarmee op de waarheid en het licht van het Rijk Gods, dat Jezus onder ons heeft gebracht en dat begint te groeien en bloeien te midden van alle mensen, die, in de gemeenschap van hun godsdienst of daarbuiten, oprecht zoeken naar vrede, gerechtigheid en saamhorigheid.
Laten wij bidden dat ook het moderne Israël eerbied heeft voor zijn eigen religieuze traditie, zoals opgeschreven in zijn Heilige Schrift, en op zoek gaat naar vrede, gerechtigheid en saamhorigheid met de volkeren die het omringen. Amen.

Leave a comment