Preek 13 oktober 2024

Overweging op Zondag 28B door Ton Zwart

“Voor een kameel is het gemakkelijker door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke in het Koninkrijk Gods te komen.” Het is een uitspraak van Jezus die gemakkelijk in het geheugen blijft hangen. Het zegt iets over zijn pakkende manier van spreken, zijn kunst om in parabels, in beelden, te spreken. Zo weet hij de aandacht van zijn gehoor te trekken.
Maar misschien zit er nog wel meer in die kameel dan alleen maar een stijlfiguur. Marcus Borg, toch niet de minste van de exegeten, suggereert dat Jezus een kameel gekozen heeft en geen paard bijvoorbeeld, omdat een kameel over twee bulten beschikt om vet en water op te slaan. Het helpt een kameel om barre woestijntochten zonder problemen tot een goed einde te brengen. Voor voorraad is al gezorgd! En dat is, volgens Borg, precies wat een rijke doet. Hij legt een voorraad aan, waar hij alleen zelf bij kan komen, goed afgeschermd van anderen, om een onzekere toekomst het hoofd te bieden. Hij overleeft het wel, zelfs meer dan dat: hij zorgt goed voor zichzelf!
Het is voor een rijke moeilijk om te delen, juist vanwege die onzekere toekomst. Hij kan altijd zeggen: je weet maar nooit wat er gebeurt, dan heb je tenminste iets achter de hand. En hij kan er nog iets aan toevoegen, wat ik meer dan eens heb horen zeggen door religieuzen die eigenlijk niet mogen oppotten: houd een goede reserve vast, we hoeven het niet meteen van de hand te doen, we kunnen het altijd later nog weggeven. Aan goede doelen is er nu én ook later geen gebrek.
Het is allemaal waar en klinkt heel verstandig, maar toch is een zeker wantrouwen op zijn plaats. Rijkdom, een leven zonder geldzorgen, went namelijk heel gemakkelijk. Als je eenmaal een bepaalde levensstandaard bereikt hebt, wordt het moeilijk een stapje terug te doen. Het wordt wel gezegd van de huidige generatie jongeren. Kinderen groeien op met een overvloed aan speelgoed en modegevoelige kleren. Wordt het ze zo niet onmogelijk gemaakt om met minder tevreden te zijn? Rijkdom wordt gemakkelijk iets vanzelfsprekends, alsof je er bijna recht op hebt.
Jezus was een rondtrekkende prediker. Hij had geen inkomen van zichzelf. Hij was afhankelijk van wat zijn volgelingen inbrachten en wat de mensen hem wilden geven. Hij wist niet wat de volgende dag zou brengen: een smakelijke maaltijd en een zacht bed of droog brood en de harde aarde? Hij zal ervaring gehad hebben met vrijgevige mensen en met gierige vrekken en met alles er tussenin. Hij heeft de zuigkracht van bezittingen en een goed leven uit eigen waarneming kunnen zien en hij is tot de conclusie gekomen dat die zuigkracht heel groot is, mensen werkelijk in de greep kan houden, waaruit zij zich niet zonder hulp van Boven kunnen onttrekken. Zijn uitspraak over de kameel en het oog van de naald mag dan een overdrijving zijn om de toehoorder toch vooral in zijn zelfgenoegzaamheid te treffen, het effect is hopelijk blijvend: opzitten en de gevaren van rijkdom tot je door laten dringen. Niet wegwuiven, omdat het een overdrijving zou zijn.
Ik wil nog een ander gedeelte van het evangelieverhaal met dit alles in verband brengen. Het verhaal begint met die man die naar Jezus toekomt, voor hem neerknielt en zegt: “Goede Meester, wat moet ik doen op het eeuwig leven te verwerven?” Jezus beantwoordt die vraag dan niet onmiddellijk en gaat allereerst in op dat ‘Goede Meester’: “Waarom noemt gij mij goed? Niemand is goed dan God alleen.”
Dit zijn woorden die veel vragen hebben opgeroepen. Is Jezus dan niet de Zoon van God en is hij dan ook niet even goed als God zelf? Waarom wekt hij dan de indruk dat hij de mindere is van zijn Vader? In de geschiedenis van onze kerk is deze tekst meermalen gebruikt om de godheid van Jezus in twijfel te trekken of zonder meer van de hand te wijzen. Zie je wel: Jezus zegt het zelf, hij is ondergeschikt aan de Vader en niet één in wezen met de Vader. Moslim apologeten hebben dit onder meer gezegd: Jezus is een profeet, iemand die spreekt in de naam van God, maar niet aan God gelijkwaardig. Hij is een mens zoals wij en zo noemde hij zichzelf ook: de Mensenzoon.
Het is aan ons om altijd naar Jezus te blijven kijken en niet alleen op zijn woorden te letten maar ook zijn daden te zien. Zijn vergevingsgezindheid, zijn liefde met name tot de vijand, kan ons tot de overtuiging brengen dat hij wel degelijk tot bovenmenselijke daden in staat was en terecht verdient Zoon van God genoemd te worden.
Maar terug tot de tekst: “Waarom noemt gij mij goed?” Zou die tekst kunnen betekenen dat ook Jezus de zuigkracht van goederen, bezittingen, van luxe en comfort gevoeld heeft? Dat hij ook zijn best moest doen om aan die zuigkracht te weerstaan? Dat het bijna voelde als een besmetting, als aangetast worden door de verleiding van het goede leven, niet één keer maar telkens als hij in aanraking kwam met mensen die het goed hadden en er onmogelijk afstand van konden doen?
Jezus was niet onaantastbaar, buiten bereik van elke verleiding. Als God dat wel is, als we een beeld van God hebben volledig afgescheiden van onze wereld, ver van het kwaad dat zo overduidelijk hier op aarde aanwezig is, dan is Jezus niet zoals die God. Hij staat midden in onze wereld en voelt aan den lijve hoe het is een mens te zijn en te moeten vechten tegen de verleidingen van het geld en wat je daarmee allemaal kunt doen.
Jezus voelt misschien meer met ons mee dan we kunnen denken. Hij staat misschien dichter bij ons dan we beseffen. Hij kan zich misschien beter in ons indenken dan we voor mogelijk houden.
Het is een troostrijke gedachte, zeker ook na die straffe waarschuwing tegen de gevaren van het geld en de rijkdom.
Amen.

Leave a comment