Ecce homo

DE BLIK IN DE SPIEGEL, ZIEL EN ZALIGHEID

Ecce Homo. Zie de mens. Onder me passeren ze, alleen of in groepjes. De mensen. Ze passeren toegangspoortjes.

Ik schrijf deze woorden aan een tafel in een café dat van bovenaf uitziet over de hal van Utrecht Centraal, het drukste knooppunt van Nederland. Dagelijks passeren er tweehonderdduizend mensen. 

Elk van hen is onderweg, weg van huis of ernaartoe. Ze zweven, hun staat is een vloeiende. Ze zijn hier en nergens. Een ogenblik delen ze een ruimte. Opvallend dat het allemaal vreedzaam gaat, dat delen. Beschaving in actie. Hardlopers, slenteraars, niemand botst. Heen en weer bewogen vracht: een kinderwagen, een rugzak, een sleepkoffer, een blauwe container. Spontane richtingstromen. Een licht uitwijken soms van een lijn.

De gezichten zijn anoniem. Zoveel mensen die ik niet ken. Elk een kortstondige, eenzame vonk in het universum, in een tijdelijke baan op weg naar het uitdoven. ‘Zie de mens’, zo heette in 2016 de tentoonstelling in museum De Fundatie in Zwolle: honderd jaar in honderd gezichten, die je portretten zou kunnen noemen, als je dat begrip ruim neemt. Want het idee dat een portret gelijkenis moet vertonen met de afgebeelde is allang verlaten. ‘Zie de mens’, denk ik opnieuw nu ik, juli 2017, in het Amsterdamse Scheepvaartmuseum oog in oog sta met ‘Ode aan een Amsterdammer’, een fototentoonstelling van bekende en niet-bekende personen uit de hoofdstad.

Zoals verleden jaar in Zwolle, staan ook nu de zalen vol bezoekers die naar afgebeelde mensen kijken. Er wordt gepraat, gedempt, als op een staande receptie. Vanaf de wanden blijft het uiteraard stil, maar de geportretteerden konden zo uit hun lijsten stappen en deelnemen aan de conversatie. Hoezeer een portret ook smaakt naar de tijd waarin hij of zij wordt afgebeeld, tegelijk blijft die mens met lijf en gezicht, met liefde en schaamte tijdloos en universeel.

In Amsterdam treft mij de diversiteit van mensen. Maar méér nog dan de diversiteit brengt hun verbondenheid een ode aan Amsterdammers. Portretten zijn in bepaalde zin selfies van de fotograaf, waarin ik als bezoeker mijn eigen verhaal ontrafel. Portretten. De blik in de spiegel, ziel en zaligheid. We kijken naar elkaar, we zien onszelf. Ook in de haast zachtmoedige blik van Burgemeester van der Laan met zijn arm beschermend om zijn zoon, een kind nog.

Eberhard van der Laan met zoon Edze, 2017 BEELD: KOOS BREUKEL

Diezelfde avond praat hij in het programma Zomergasten over zijn ziekte. Hij heeft longkanker. Die is uitgezaaid. Over een paar maanden is het voorbij. Zonder enig theater wordt hij boven zichzelf uitgetild.

Vonken zijn we. We herkennen het uitdoven.