15 augustus 2021
Maria Tenhemelopneming in Notre Dame WIM VERGOUWEN
Lezingen: Apokalyps 11,19a; 12,1-6a.10ab, 1 Korintiërs 15, 20-26 en Lucas 1,39-56.
Overweging
In het boek van de Openbaring (eerste lezing) beschrijft de apostel Johannes de tirannieke wereld van de Romeinse keizers. Die wereld wordt door Johannes voorgesteld als een draak die wil verslinden wat de vrouw baart. De vrouw is even kwetsbaar als haar pas geboren kind. Deze kwetsbaarheid geldt alles wat klein is in deze wereld. Want waar gaat het in onze wereld om? Om de machtigen tegenover de kleinen. En die machtigen voeren zelfs onderling nog strijd. En de enkeling, de groep kleinen: ze worden plat gewalst. Dat is de machtsstrijd van de zogenaamde ‘groten’. Maar bij God tellen juist de kleinen, de kwetsbaren, de verdrukten, ja vooral degenen die in eigen ogen klein zijn.
Maria is zo iemand. Ze is klein en dienstbaar: dat hoort bij elkaar. Ze noemt zich dienstmaagd. De kleinen halen het niet in hun hoofd om zich boven anderen te verheffen, hoe begenadigd ze ook mogen zijn. En wie was er meer begenadigd dan juist Maria? De engel Gabriël had haar kort geleden gezegd, dat ze de gezegende onder de vrouwen was. Haar begenadiging scheelt wezenlijk met wat onze maatschappij zo gezegend vindt: geld en bezit en macht – het scheelt wezenlijk met wat God zalig prijst. Maria verwoordt het zó: ‘Armen heeft God met rijke gaven vervuld, en rijken zendt Hij heen met lege handen’. ‘Machtigen haalt Hij omlaag van hun troon en eenvoudigen brengt Hij tot aanzien’. Het is God die Maria verheft. Wat klein is in eigen ogen of in de ogen van anderen, dát heeft toekomst. Daar gaat rust en vrede van uit, óók bij hun actieve dienstbaarheid. Daarom trok Maria naar haar nicht Elisabeth. Het was een gang van dienstbaarheid en liefdevolle zorg. Maria wilde een bejaarde vrouw in haar barensweeën bijstaan. En zo is ook haar gang naar de hemel niet alleen een voltooiing van haarzelf, maar ook het begin van een gang van dienstbaarheid naar onze wereld als Moeder van altijddurende bijstand, als Troosteres van de bedroefden, als Hulp van de zieken en als Toevlucht van de zondaars. Maria ontbrak niet, waar ze nodig was: in het huis van Elisabeth. Ze ontbrak ook niet in de zaal van het Laatste Avondmaal, waar de angstige apostelen deuren en vensters hadden dichtgespijkerd. Ook daar was ze, te midden van de apostelen, om over hen de kracht van de heilige Geest af te smeken. Ze verzamelde de verstrooide apostelen en was als Moeder van de Kerk samen met hen verenigd in gebed.
Ook wij mogen niet ontbreken, waar andere mensen op onze hulp en bijstand wachten of een beroep op ons doen: thuis in het gezin – op ons werk – in de parochie – in de vereniging of de communiteit, – in deze lange tijd van de wereldwijde corona-pandemie, de watersnood-situatie in ons eigen land en de ramp van talrijke bosbranden in Zuid-Europa, in Turkije, Griekenland. We mogen niet ontbreken om Gods Geest over de kerk af te smeken én niet ontbreken, waar we nodig zijn om – gesteund door Maria’s voorspraak –met haar te bidden voor de komst van het Rijk Gods in onze wereld