Pater Jan van Goozen

60 JAAR PRIESTER

Pater Jan van Goozen

Van alle plaatsen waar ik na mijn priesterwijding (1960) gewerkt heb (Arnhem, Tilburg, Oude Tonge en Zevenhoven), zijn Oude Tonge en Rotterdam mij het liefste geweest, zij het om uiteenlopende redenen.

Rotterdam is een stad van werken en van bouwen, “niet lullen maar poetsen”, dàt is Rotjeknor! Ik heb er de metro zien bouwen, de hele binnenstad was één grote bouwplaats, overal afgravingen, noodbruggetjes en cementmolens. En vooral veel zand dat bij harde wind in je gezicht striemde. Afzettingen en sloop van huizen, maar er is weinig geklaagd, ’t was immers voor de toekomst van ons eigenste Rotjeknor, niet dan, ja toch zeker, nou dan!

En toen dan eindelijk de eerste metrotrein van Noord naar Zuid reek (ik heb erin gezeten, ’t was gratis!) was het een geweldig feest!

Behalve het eigenlijke Una Sanctawerk (door sommige MSC’ers laatdunkend zieltjeswinnerij genoemd) ben ik ook nog vier jaar godsdienstleraar geweest op het Sint Montfortcollege, afdeling MMS (Middelbare Meisjesschool) op Rotterdam-Zuid.

Ik deed dat aan de hand van het bekende boek van A.M. de Jong ‘Merijntje Gijzens Jeugd’. Het eerste deel, ‘Het Verraad’, bood bij het voorlezen voldoende stof om godsdienst en maatschappijleer ineen te laten vloeien. Zo bleef het voor de meiden interessant. Ze noemde mij al gauw ‘Pater Merijntje’!

In die tijd was de bisschop van Rotterdam zoekende naar een priester die bereid was pastoor te worden in Oude Tonge, gelegen in het oostelijke deel van Goeree-Overflakkee dat toen nog een echt eiland was. Vereisten waren: moet Zeeuws kunnen verstaan (liefst ook spreken), tevreden zijn met een ingekort salaris aan gezien de parochie zo goed als failliet is en er dus ook geen huishoudster is. Onze overste, pater V.d. Pluym, zei: “Ouwe Zeeuw, dat lijkt mij nou echt iets voor jou!” Bij de bisschop heb ik toen ja gezegd, God zegene de greep.

En het bleek een gouden greep, want 15 jaar lang (1969-1984) heb ik lief en leed met de Ouwetongenaren gedeeld. De grote pastorie was heel geschikt om tegen een redelijke prijs gemeubileerde kamers te gaan verhuren. Zelf sliep ik op zolder achter een gordijn, want ’s zomers sliepen daar ook Duitse zomergasten. Uit hun kringen is later ook mijn vriend Erich voortgekomen, die in juni helaas is overleden.

De pastorie bleek zodoende een goudmijn te zijn. Van het geld konden we het hele kerkdak van nieuwe leien voorzien en er kwam zelfs een met bladgoud bedekte haan op de toren! Ook het interieur van de kerk kreeg een beurt. Het Madonnabeeld, saai grijs geschilderd, hebben mijn achterbuurman en ik naar Museum Boymans gebracht, alwaar het in de kelder in prachtige pasteltinten werd gezet.

Ik had geen huishoudster, maar ik kon overal mee-eten. Al etend ging ik het dorp door, bij parochianen en andersdenkenden. Ook nu nog kom ik er geregeld.

Na 15 jaar Oude Tonge volgde nog 10 jaar Zevenhoven. Daar was het minder avontuurlijk; alles ging netjes volgens het boekje. In tussen was ik 65 geworden en als emeritus vertrok ik naar Amsterdam-Nieuw West, ‘klein Marokko’. Na 4 jaar was ik blij dat ik naar Bergen op Zoom kon verkassen waar het rustig en vooral gezellig is.

Ik woon hier nu al weer 21 jaar en heb intussen een hartaanval overleefd alsmede vocht achter de longen. Maar nu is alles weer oké. Om met Annie M.G. Schmidt te spreken: Niettegenstaande en ondanks dat, er zit nog leven in de ouwe kat!