Homilie van zondag 23A door Ton Zwart
- Aangedaan onrecht moet je zelf oplossen en niet meteen naar de rechter of de overheid stappen. De eigen verantwoordelijkheid komt eerst. Of zoals het Evangelie van vandaag het zegt: “Als je broeder je iets misdaan heeft, moet je hem dat onder vier ogen zeggen”. Je moet dus proberen de zaak zelf te regelen door de boosdoener ervan te overtuigen dat hij (of zij) fout is geweest en als je daarin slaagt, dan heb je het probleem met elkaar opgelost. De overheid komt er dan niet aan te pas. De zaak wordt in de minne geschikt.
- Dat dat niet zo eenvoudig is, daarvan is de Schrift zich ook bewust. De Schrift houdt er namelijk rekening mee, dat de beschuldiging, of wat minder sterk gezegd de kritiek, niet wordt aanvaard. Het is alsof de Schrift heel goed weet dat fouten toegeven niet de sterkste kant van mensen is, dat de meesten van ons er nogal moeite mee hebben om ruiterlijk schuld te bekennen.
- We kunnen ons afvragen waarom dat zo is? Mogelijk hangt het samen met onze menselijke kwetsbaarheid: we kunnen eigenlijk niet zoveel hebben. We zijn letterlijk lichtgeraakte mensen. Onze eigendunk, als we tenminste eerlijk zijn, is toch al niet zo groot en als we dan ook nog fouten moeten toegeven, voelen we ons helemaal klein worden. En dat is pijnlijk.
- Overigens weten we heel goed, dat die andere persoon die we dan onheus bejegend zouden hebben, ook geen brave Hendrik is. Hij kan ons dan nu ervan beschuldigen dat wij fout zijn geweest, maar er zijn best voorvallen op te noemen, waarin hij zich ook niet van zijn beste kant heeft laten zien. En omdat aanvallen nog altijd de beste verdediging is, betalen we hem met gelijke munt: toen en toen heb jij dit gedaan, dus je kunt beter je mond houden. Op die manier komen heel wat conflicten vast te zitten. Het worden beschuldigingen over en weer. Van alles wordt er bij gehaald en de zaak wordt zo ingewikkeld dat er niet meer uit te komen is. De eigen verantwoordelijkheid heeft gefaald en er moeten anderen aan te pas komen (2 of 3 getuigen zegt de Schrift of uiteindelijk de hele gemeente) om te proberen alsnog een oplossing te vinden.
- Waar ging het mis? Misschien al helemaal in het begin. Luisteren we nog eens naar de Schrift. “Als je broeder je iets misdaan heeft, moet je hem dat onder vier ogen zeggen. Als hij naar je luistert, heb je je broeder gewonnen.” Die laatste woorden zijn belangrijk. Het gaat er niet om om ons gelijk te krijgen of om het recht te laten zegevieren. Als Christenen zouden we navolgers van Christus moeten zijn en zoals hij bereid om zelfs onrecht te verduren. Het gaat niet om ons en om wat wij zouden kunnen halen uit de schuldbekentenis van die ander. Het gaat er om wat híj er uit kan halen. Als mens zat hij op de verkeerde weg en door zijn fout toe te geven, komt hij op het juiste pad terug. Daar gaat het om. Het gaat dus niet om ons maar om hem.
- Wat ons hier aangeraden wordt is de liefde tot de vijand. De vijand gezien als iemand die fout tegenover jou is geweest. En ondanks die fout wens je hem het allerbeste toe en zul je alles doen wat in je vermogen ligt om dat allerbeste voor hem werkelijkheid te laten worden.
- Liefde is dus het uitgangspunt en niet gelijkkrijgerij. En als je werkelijk liefhebt zul je ook diplomatiek zijn en creatief en vasthoudend. Je zult hem laten zien dat je niet haatdragend bent, niet de minste neiging hebt om hem onderuit te halen of voor schut te zetten. Nee, waar het om gaat is om Christus na te volgen: jij door de vijand lief te hebben en hij door zijn leven te beteren. Uiteindelijk gaat het om gemeenschap met Christus en om gemeenschap met elkaar in Christus. Of zoals Paulus het zegt in de tweede lezing: “Laat uw enige schuld de onderlinge liefde blijven. Wie anderen liefheeft, heeft de wet vervuld”.