Sacramentsdag 2023 door T. Zwart
‘Waar leven is, is hoop’, luidt een bekend gezegde. Het is een aanmoediging om niet op te geven, ook als alles tegen zit. Zo lang je nog kunt ademen, zo lang er nog leven in je is, blijf het proberen. Wie weet, komt er een oplossing, ook al lijkt het daar momenteel hele-maal niet op.
Ik moest aan dit gezegde denken bij het overwegen van de eerste lezing van vandaag. Die roept in herinnering de tocht van het Joodse volk door de woestijn: hoe slecht ze er daar aan toe zijn geweest. Zij waren dan wel aan Farao ontsnapt maar daarmee waren ze nog niet in het Beloofde Land aangekomen. Ze vergaan van de honger en de dorst en dreigen de moed te verliezen. Maar dan uit onverwachte hoek komt er redding: brood, manna, komt uit de hemel vallen en water stroomt uit de rots. Dat kan eigenlijk helemaal niet, dat was ongekend, dat was onvoorspelbaar.
Dit hele gebeuren staat in een religieuze context. Het gaat niet alleen om mensen, om hun gevoelens van vertwijfeling en hoop. Het gaat ook om de God van Israël, die zijn volk niet in de steek zal laten. Dat moeten ze geloven, ook als ze door honger en dorst gekweld worden en als die God, hun God toch, heel ver weg lijkt. De lezing noemt dat vernedering en beproeving. Vernedering omdat het volk op z’n plaats wordt gezet. Ze moeten aan-vaarden dat ze hulp nodig hebben, dat ze niet op eigen kracht de woestijn kunnen over-steken. Ze moeten zichzelf als hulpbehoevend erkennen. En beproeving, omdat in die be-roerde situatie moet blijken wat er aan vertrouwen in hen leeft. Kunnen zij werkelijk gelo-ven dat die God die hen uit de slavernij van Egypte gered heeft, hen ook zal helpen om die lange woestijn vol gevaren ongeschonden door te komen? Hebben zij het vertrouwen dat hun God werkelijk met hen meetrekt?
In de Bijbelverhalen blijkt iedere keer weer dat dit vertrouwen geen vanzelfsprekendheid is. Ze ervaren de ene beproeving na de andere en zijn geneigd hun heil elders te zoeken, bij zichzelf of bij andere goden, maar bij de God van Israël.
Hoe vertrouwensvol was die Joodse man, Jezus van Nazareth? Hoe stond hij in zijn le-ven? Hoe heeft hij vernedering en beproeving ervaren en hoe ging hij daarmee om? Het Laatste Avondmaal van Jezus met zijn leerlingen kan ons hier veel duidelijk maken. Wat is de achterliggende situatie? Het gaat niet goed met Jezus en zijn prediking. Zijn oproep tot bekering, tot een nieuw leven waarin de liefde het centrale gebod is dat alle ander gebo-den en verboden overstijgt, stuit op weerstand. Die oproep vindt met name geen gehoor bij de schriftgeleerden en bij de priesters, bij de oudsten en bij de leiders van het volk. Zij vinden hem een gevaar voor de eenheid van de Joodse samenleving. Hij zaait verdeeld-heid onder het volk, brengt onrust teweeg onder de mensen en dat is gevaarlijk in een land dat bezet is door de Romeinen. Het zou beter zijn als die Jezus er het zwijgen toe doet of, zo nodig, tot zwijgen wordt gebracht.
Jezus is zich van zijn precaire situatie bewust. Hij weet dat zijn leven gevaar loopt, sterker nog, hij gaat ervan uit dat aan zijn leven een einde gemaakt wordt, binnenkort. En wat doet hij tijdens dat laatste avondmaal met zijn leerlingen: hij neemt brood, breekt het, geeft het aan hen en zegt: Dit is mijn lichaam, gebroken voor jullie. En hetzelfde nog eens op een andere manier: hij neemt een beker met wijn, laat die rondgaan bij zijn leerlingen en zegt: Dit is mijn bloed, vergoten voor jullie.
Dit kan nog allemaal negatief verstaan worden: hiermee is het afgelopen. Dit is mijn laat-ste boodschap aan jullie. Dit is het begin van het einde. Hier houdt het op. Met mijn leven is ook de hoop op een nieuwe toekomst waarvoor ik me heb ingezet verdwenen, uitge-blust.
Het wonderlijke van het teken dat Jezus ons nagelaten heeft, is juist dat het negatieve omgezet wordt in het positieve. Het gebroken lichaam is werkelijk brood, voedsel om nieuwe krachten op te doen, voedsel om opnieuw op weg te gaan. En het vergoten bloed is werkelijk wijn, echte drank dat niet alleen de dorst kan lessen maar ook blij kan maken. Want dat kan wijn doen: wat zwaar is lichter maken, de inspanning die nodig is om op weg te gaan vergemakkelijken; blijheid teweeg brengen in het samen optrekken.
Brood en wijn, lichaam en bloed: een einde maar ook een nieuw begin. Een sterven, het brood is gebroken en de wijn uitgegoten, maar het brood is ook voedsel voor onderweg en de wijn laat ongemakken vergeten. Er staat iets nieuws te gebeuren.
Jezus leeft voort in zijn leerlingen. Zij houden zijn gedachtenis vast. Zij blijven zijn maaltijd vieren met het brood en met de wijn, en met daarbij de woorden die hij zelf gebruikt heeft. Het geeft hun hoop en kracht in alle moeilijkheden die zij ondervinden, hoop en kracht die niet uit henzelf komen maar die hun geschonken worden door hem die ons mensen nooit in de steek laat.
Amen.