12 september 2021
Overweging bij Marcus, 8, 27-35
12 september 2021
Ton Zwart
Het evangelie volgens Marcus heeft in totaal 16 hoofdstukken. Het gedeelte dat we vandaag overwegen staat in het 8ste hoofdstuk. Het staat dus midden in het evangelie van Marcus en er zijn bijbelgeleerden die daar de nadruk op leggen. Ze zeggen dat dit stukje evangelie een scharniermoment is, dat het daar in het christenzijn om draait.
Het begint met die vraag van Jezus aan zijn leerlingen: “Wie zeggen de mensen dat ik ben”? De leerlingen zelf blijven nog buiten schot en ze antwoorden wat ze zo al van de mensen gehoord hebben. Jezus wordt in verband gebracht met bekende figuren uit een dichtbij en ver verleden: Johannes de Doper, Elia of een van de profeten. Dan zoemt Jezus in op zijn leerlingen zelf: “Maar gij, wie zegt gij dat ik be?” De leerlingen moeten nu kleur bekennen en dat doen ze ook in de persoon van hun woordvoerder Petrus die namens hen allen zegt : “Gij zijt de Christus”.
In het evangelie van Marcus wordt Petrus niet om die uitspraak geprezen. Ook krijgt hij niet de sleutels van het hemelrijk toegewezen. Dat staat in het evangelie van Matteüs. In het evangelie van Marcus reageert Jezus heel anders: hij verbiedt zijn leerlingen nadrukkelijk iemand hierover te spreken. Wat is hier aan de hand? Het hangt allemaal samen met die titel “Gij zijt de Christus”. “Christus”: dat betekent gezalfde. Het is een koningstitel, want de koningen van Israël werden gezalfd. Denk maar aan het verhaal waarin Samuël naar Bethlehem wordt gestuurd om de jongste zoon van Jesse, David, tot koning over heel Israël te zalven. Jezus gezalfde noemen is zoveel zeggen als dat hij de nieuwe David, koning over heel Israël, zal zijn en dat is een gevaarlijk iets in een land dat bezet is door de Romeinen en waar er maar één koning het voor het zeggen heeft en dat is de keizer van Rome. Dus, leerlingen, praat hier alsjeblieft niet over. Het mag dan waar zijn, maar houdt het stil.
Hier zou het verhaal kunnen eindigen, maar dat doet het niet. Het verhaal neemt namelijk een wending. Jezus begint nu zijn leerlingen te onderrichten. En wat leert hij hun dan? Dat “de Mensenzoon veel zou moeten lijden en door de oudsten, de hogepriesters en de schriftgeleerden verworpen moest worden, maar dat hij, na ter dood te zijn gebracht, drie dagen later zou verrijzen”. En deze onderrichting geeft Jezus aan zijn leerlingen “zonder terughoudendheid”. M.a.w. Jezus maakt het glashelder wat er met hem staat te gebeuren: lijden, verwerping door de leiders van het volk, executie en verrijzenis.
Het gaat wel om de koning, om de nieuwe David. En Petrus neemt die leer van Jezus over lijden, verwerping en dood niet aan. We praten vaak over de lijdensvoorspellingen van Jezus, maar hier in ons verhaal wordt die lijdensvoorspelling een leer genoemd. Het is niet een kwestie van in de toekomst kunnen kijken, maar het is een kwestie van wat er met Jezus ‘moest’ gebeuren, omdat hij een beslissende keuze had gemaakt en die keuze wil hij aan zijn leerlingen leren. Als zij Jezus willen volgen, dan zullen zij die keuze ook moeten maken.
Petrus doet dat in eerste instantie niet. Blijkbaar ziet hij in Jezus de toekomstige koning van Israël die de macht zal grijpen om orde op zaken te stellen. Jezus zal de nieuwe David zijn, die rechtvaardigheid in het land zal brengen, die de verdrukten zal bevrijden en de verdrukkers hun verdiende loon zal geven. De mensen zullen vrij kunnen ademen, in vrede het land bezitten, want hun vijanden zijn er niet meer; machteloos gemaakt door de machtige koning. En zo hoort het ook, want dat wordt er van de Messias, de gezalfde, verwacht. De Messias komt om te oordelen: hij staat aan de kant van het lijdende volk en die hen hebben doen lijden zullen hun straf niet ontlopen. De Messias is een rechter en vergelder. En zo wordt alles anders en beter.
Tenminste, zo, mogen we veronderstellen, ziet Petrus het. Hij kan daarvoor genoeg aanknopingspunten vinden in de Schrift: de Messias is een redder die het volk God bevrijdt van hun vijanden en hen in vrede hun land laat bewonen. Petrus moet zich dan ook totaal overdonderd hebben gevoeld door de reactie van Jezus. Hij krijgt op strenge toon te horen: “Ga weg, satan, terug”. Petrus wordt weggestuurd, uit mijn ogen, zou je zeggen. Hij wordt zelfs satan genoemd, die aartsbedrieger, die mensen met mooie praatjes weet te verleiden. Als Petrus zo praat, hoort hij niet meer bij Jezus thuis, En waarom niet? De reden wordt ons verteld: omdat hij zich door menselijke overwegingen laat leiden en niet door God.
Wat wordt daar nu weer mee bedoeld? Ik denk dat we goed moeten beseffen dat verlossing en bevrijding twee kanten heeft. Het heeft een zachte kant: goed zijn voor mensen, de werken van barmhartigheid doen. De hongerigen voeden, de dorstigen laven, de zieken bezoeken, zondaars vergeven. Maar het heeft ook een harde kant en dat is veroordeling en straf voor wie niet goed zijn voor anderen, voor wie anderen uitbuiten en uitsluiten, voor wie geen spijt tonen voor wat ze anderen aandoen. Pas als die mensen geen kwaad meer kunnen aanrichten, pas als die mensen onmachtig worden gemaakt, is de verlossing compleet.
Jezus heeft wel de zachte kant van verlossing laten zien, maar hij weigert alsnog om ook die harde kant te tonen. Daar is het nu de tijd nog niet voor, dat komt pas bij het laatste oordeel. Het is nu de tijd om goed te zijn voor iedereen, ook voor degenen die je kwaad berokkenen. Waarschuwen mag, harde woorden mogen om mensen wakker te schudden, maar ze daadwerkelijk fysiek aanpakken mag niet. Het is nu zelfs de tijd om je vijanden lief te hebben, degenen die je pijn doen, erger nog degenen die je liever dood zien dan levend en er niet voor terugschrikken om je aan het kruis te slaan. Misschien komen ze wel tot andere gedachten, als ze zien dat je niet terugslaat en weigert om kwaad met kwaad te vergelden.
Dat is de barmhartigheid van God. Dat is de barmhartigheid die Jezus heeft laten zien tot op het kruis. En hij vraagt hetzelfde van Petrus. Hij vraagt hetzelfde van al zijn volgelingen. Weigeren om dat te doen, plaatst je tegenover God, maakt je een tegenstander van God, maakt je een satan: “Ga weg, satan, terug”. Petrus heeft er moeite mee gehad om dat te begrijpen. Ik denk dat hij niet de enige is.