Kerstmis, overweging bij Joh 1, 1-18
25 december 2021
Ton Zwart
Victor Mids is een illusionist, die regelmatig op de televisie verschijnt. Tijdens een recent optreden van zijn programma Mindf?Ck liet hij zes proefpersonen een monopoliespel spelen, twee aan twee. Het was geen eerlijk monopoliespel, één van de twee spelers was duidelijk bevoordeeld. Die kreeg meer geld om te besteden dan de ander, en wat nog belangrijker was de bevoordeelde speler mocht met twee dobbelstenen gooien terwijl zijn tegenspeler het met één dobbelsteen moest doen.
Het spel begon en natuurlijk was de bevoordeelde speler al gauw aan de winnende hand. Hij haalde heel wat huizen, winkelstraten en vastgoed binnen. Maar wat verwonderlijk was, was dat de winnende partij, hoe rijker die werd, zich steeds hebberiger begon te gedragen. Hij of zij – dat deed er niet toe – wilde niet alleen veel hebben, hij wilde alles hebben. Van enig meeleven met de verliezende partij was geen sprake. De tegenstander werd niets gegund. Het leek wel of die ingemaakt moest worden.
Misschien nog verwonderlijker was dat de hebberigheid van de winnende partij zich niet beperkte tot het spel. Er stond ook een bakje met borrelnootjes bij het monopoliebord en de winnende partij bediende zich daarvan met gulle hand, alsof hij er meer recht op had dan zijn verliezende tegenstander. Ook het gesprek na het spel was onthullend. De winnaars werd gevraagd waarom ze dachten dat ze gewonnen hadden. Niemand gaf toe dat ze bevoordeeld waren en dat ze daarom wel moesten winnen. Nee, hun winst kwam doordat ze de juiste tactiek hadden toegepast, ze hadden slim gespeeld en daardoor hun tegenstander afgetroefd.
Tot zover het monopoliespel. Het werd onderhoudend gebracht, maar het liet me toch met een akelig gevoel zitten. Zijn wij mensen echt zo? Zijn wij echt van die hebberige wezens met graaihandjes, die pakken wat ze kunnen, als ze daartoe de kans krijgen? Welk mensbeeld steekt er eigenlijk achter dit monopoliespel?
Er kwam nog een andere vraag bij me op en die vraag heeft alles met kerstmis te maken: als God ook zo over ons mensen gedacht zou hebben, zou zijn Zoon dan ooit mens hebben willen worden? Als wij mensen werkelijk van die inhalige wezens zijn, zou Hij dan ooit de overstap van de hemel naar de aarde hebben willen maken? Als wij mensen echt van die egoïsten zijn, zou Hij zich dan ooit bij die grijpgrage club hebben willen aansluiten? Hoe moeten wij die menswording eigenlijk zien?
Het evangelie van Johannes kan ons hierbij helpen. Het heeft niets van de romantiek van het kerstverhaal van Lucas, van de herders in het veld en van engelenzang, van er schijnbaar alleen voor staan (geen plaats meer in de herberg!) en dan toch verrassend bezoek krijgen. Het evangelie van Johannes geeft een wat somberder beeld. Het begint heel groots, bij de schepping, toen er niets anders bestond dan God alleen. En God hoefde alleen maar te spreken om alles in het leven te roepen. Zijn Woord had scheppende kracht en dat was voldoende om alles te laten bestaan.
Maar hier blijft het niet bij. Bijna meteen al klinkt er een ander geluid. De uit God voortgekomen schepping heeft blijkbaar een eigen wil. De schepping kan blijkbaar zijn eigen gang gaan. En nu klinkt er: “het licht schijnt in de duisternis, maar de duisternis nam het niet aan”. En even verderop: “de wereld was door Hem geworden en toch erkende de wereld Hem niet”. En nog sterker: “Hij kwam in het zijne, maar de zijnen aanvaardden Hem niet”.
Dit lijkt niet op een succesverhaal en je vraagt je af: Is de ware mens dan toch die mens van het monopoliespel die maar binnenhaalde wat er binnen te halen viel en geen oog had voor zijn medespeler die het met heel wat minder mogelijkheden moest doen? Zijn wij mensen inderdaad allereerst egoïsten en moet je zelfs wantrouwig worden, als die egoïst zich opeens grootmoedig gaat gedragen? Zou hij dan heimelijk toch niet zijn eigen belang op de eerste plaats hebben staan?
Onze God is in ieder geval niet naïef. De menswording gaat er niet vanuit dat de Zoon van God overal met enthousiasme wordt binnengehaald, dat wij mensen staan te trappelen om aan zijn plannen met de wereld mee te werken, om meer gelijkheid tot stand te brengen en vrede te bewerken. Onze God gaat er eerder vanuit dat Hij met tegenstand te maken krijgt, niet alleen maar hier en daar, maar een tegenstand die wijdverbreid is, die eerder de meerderheid omvat dan maar een klein groepje. Tegenstand als iets normaals en niet als een uitzondering.
Maar als onze God zich van dit alles bewust is en scherper ziet dan wij mensen kunnen zien: waarom dan toch die menswording? Waarom zou God zijn Zoon naar de aarde sturen, als Hij niet veel goeds te verwachten heeft, met verzet te maken krijgt? Met vijandigheid zelfs, die gemakkelijk kan omslaan in geweldsdaden?
Dit is niet te vatten, de menswording is onbegrijpelijk. De menswording is alleen maar te begrijpen, als we een beroep doen op de dwaasheid van de liefde. Een liefde die over pijn en afwijzing heenstapt, een liefde vergevingsgezind is en altijd nieuwe kansen biedt, een liefde die weigert te aanvaarden dat wij mensen onverbeterlijk slecht zijn, een liefde die blijft geloven dat wij mensen, ondanks onze zelfzucht, diep in ons het verlangen voelen om buiten onszelf te treden en in verbondenheid te gaan leven met alles wat bestaat, een liefde die gelooft in haar eigen kracht, dat liefde op den duur haar uitwerking niet zal missen en beantwoord zal worden. God gelooft misschien meer in ons mensen dan wij in onszelf geloven.
Kerstmis is het feest van de liefde, allereerst de liefde die wij zelf van God hebben ontvangen en vervolgens de liefde die wij, in dankbaarheid voor wat we hebben ontvangen, aan elkaar mogen geven. Maar het allergrootste geschenk is God zelf die naar ons toekomt, zodat we naar Hem kunnen toegaan, zonder vrees, want Hij heeft de eerste stap gezet. Laten we zijn vertrouwen in ons niet beschamen. Amen.