Lucas 14: 25-33: Loslaten.
23e Zondag door het Jaar. Jaar C. J. Kwakman msc
Het evangelie van vandaag klinkt heel hard en streng. Zou Jezus werkelijk ooit gezegd hebben dat je je vader en moeder en broers en zussen moet haten en dat ouders hun kinderen moeten haten? En zouden wij ons eigen door God gegeven leven moeten haten en ook alles wat wij met Gods hulp en door eigen inspanning hebben verkregen? Dat is heel onwaarschijnlijk.
De nieuwe Nederlandse vertaling laat Jezus zeggen: “Wie mij volgt, maar niet breekt met zijn vader en moeder en vrouw en kinderen en broers en zusters, ja zelfs met zijn eigen leven, kan niet mijn leerling zijn.” (Lukas 14: 25-26).
Ook het woord “breken met” lijkt mij geen gelukkige vertaling. Ik geloof niet dat Jezus van ons vraagt dat wij moeten breken met onze ouders en onze familie. Jezus heeft zelf ook niet gebroken met zijn moeder en zijn familie. Beter lijkt mij de vertaling met het woord dat op de voorpagina van ons liturgieboekje staat: “loslaten”.
Dat is wat Jezus bedoelt te zeggen: om mijn volgeling te zijn, dat wil zeggen, om voluit te leven in het Rijk Gods en om een gelukkig mens te worden in deze wereld, moet je in je leven heel belangrijke zaken durven los te laten. Je kunt ook zeggen, dat Jezus ons aanspoort om werkelijk geestelijk ‘afscheid te nemen’ van onze gehechtheid aan dierbaren en bezittingen en ook van levensfasen, die achter ons liggen.
Waarom? Omdat Jezus ons vrije mensen wil laten zijn. Alleen vrije mensen kunnen gelukkige mensen worden. Jezus was zelf een vrij man en daarom een gelukkig mens. Hij had afscheid genomen van zijn familie in Nazareth, niet alleen door het ouderlijk huis te verlaten, maar door geestelijk een nieuwe familie te stichten. Wij kennen zijn woorden:: ‘Wie is mijn moeder en wie zijn mijn broers? Mijn leerlingen, zij zijn mijn moeder en broers. Want ieder die de wil van mijn Vader in de hemel doet, is mijn broer en zuster en moeder.” (Mattheus 12:49-50).
Jezus wil ons die zelfde vrijheid geven en ons zo tot gelukkige mensen maken. Daarom spoort hij ons aan om los te laten, ons niet te hechten aan bezit en om geestelijk afscheid te nemen van mensen die ons dierbaar zijn.
Maar bezit los laten en afscheid nemen van dierbaren of van een prettige leefomgeving, waar je je thuis voelt, kost pijn. En daarom voegt Jezus er aan toe, dat wij ons kruis moeten opnemen: “Wie niet zijn kruis draagt en mij op mijn weg volgt, kan niet mijn leerling zijn”. Zij, die de pijn van loslaten en afscheid nemen niet aanvaarden, kunnen zelf niet gelukkig worden en ook anderen niet gelukkig maken. Zij blijven vastzitten aan wat achter hen ligt.
Laatst las ik het getuigenis van een vrouw in Kiev, in Ukraine. Zij vertelde over haar ervaringen tijdens de steeds weerkerende raketaanvallen op de stad. Aanvankelijk was ze zo bang, dat ze haar huis niet durfde te verlaten, zodat zij haar werk als lerares moest opgeven.
Van de andere kant durfde zij ook niet thuis te blijven, verlamd als ze was door de angst dat haar huis door een raket getroffen zou worden en zij daarbij om het leven zou komen of alles zou verliezen. Die angst hield haar gevangen, tot het moment dat ze de angst voor verlies en dood kon overwinnen. Zij klampte zich niet langer vast aan haar leven. Ze kon de zorg om haar leven en bezittingen te behouden loslaten. Sindsdien, zegt ze, voelt ik me vrij en ontspannen. Zij kan gaan en staan waar ze wil en haar werk als lerares weer opnemen. Te midden van de oorlogsdreiging is zij een gelukkige vrouw, omdat ze haar gehechtheid aan leven en bezit kon loslaten.
Deze vrouw deed eigenlijk wat Jezus ons allemaal aanraadt te doen: vrijwillig het kruis op ons nemen, het kruis van de angst voor verlies en dood. Ook Jezus heeft in vrijheid zijn kruis op zich genomen. Hij is in alle vrijheid naar Jerusalem gegaan, wetende dat de dood hem daar wachtte.
Wij hebben allemaal in ons leven tijden gekend dat wij afscheid moesten nemen. Vaak deed dat ook pijn. We hebben afscheid moeten nemen van onze ouders en andere dierbaren, om onze eigen levensweg te volgen. Op latere leeftijd hebben we afscheid moeten nemen van de mensen met wie wij ons tijdens onze actieve jaren verbonden voelden als collega, zorgverlener, pastor, leraar of lerares, vriend of vriendin. Dat afscheid kan ons pijn gedaan hebben.
Dat afscheid konden wij alleen aanvaarden als wij werkelijk ook geestelijk afscheid konden nemen van die personen die ons dierbaar waren en van het werk dat wij graag deden. Zo niet, dan voelden wij ons eenzaam en verdrietig in de nieuwe levensfase. De vertrouwde omgeving, waar wij graag verbleven en ons thuis voelden, moesten wij ook in ons hart loslaten. Zo niet, dan konden wij ons nooit echt thuis voelen in onze nieuwe leefomgeving.
Afscheid nemen van iemand die je dierbaar is, die je door de dood is ontvallen, kan hartverscheurend zijn. Zo’n afscheid kan een langdurig proces van innerlijke strijd vragen. Maar wij kunnen alleen maar gelukkig worden in een nieuwe levensfase als wij ook geestelijk van de dierbare persoon afscheid nemen, door de pijn van het kruis te aanvaarden. Wel en wee, geluk en verdriet van een vorige levensfase moeten wij kunnen loslaten, om ons zo thuis te raken in de nieuwe levensfase.
Een pastor ontmoet in de jeugdgevangenis een norse jonge man van een jaar of 18. Sinds de jonge man in de jeugdgevangenis is opgenomen weigert hij met iemand te spreken. Zelfs zijn advocaat wil hij niet zien. De pastor besluit toch een poging te wagen. De gevangenismedewerker, die met de pastor de cel van de man binnengaat, zegt tegen hem: “Mevrouw de pastor zou graag een goed gesprek met je willen hebben.” Meteen staat de jonge man op en gaat met de pastor mee. Onderweg naar de spreekkamer vraagt de pastor de jonge man waarom hij van gedachten veranderd is. Deze antwoordt: “Voor God kom ik mijn cel uit.”
Jezus zou zo iets gezegd kunnen hebben, toen hij na ongeveer 30 jaar zijn familie in Nazareth verliet: “Voor God verlaat ik mijn moeder, mijn familie en mijn dorpsgenoten.”
Jezus was de zoon van Maria en Jozef, maar hij klampte zich niet aan hen vast. Want hij was er ook van overtuigd dat hij op de eerste plaats de zoon van zijn hemelse Vader was en dat hij de weg moest volgen die de Vader hem wees, de weg naar Gods heerschappij in deze wereld.
Daarmee toont Jezus ons tegelijk de diepste reden waarom wij geestelijk afscheid moeten nemen van onze dierbaren en waarom wij de gehechtheid van ons hart aan bezittingen en zelfs aan ons eigen leven moeten loslaten. De reden is dat wij op de eerste plaats en diep in ons hart aan God toebehoren. Wij kunnen alleen vrije en gelukkige mensen worden, als wij on laten leiden door Gods Geest in ons hart. Onder leiding van Gods Geest kunnen wij ons hart openen voor het geluk van anderen, voor het welzijn van onze familie of communiteit, voor de mensen in onze werkkring. Als wij ons laten leiden door de Geest van God, die spreekt door de stem van ons hart, kunnen wij zorg dragen voor het welzijn van onze medemensen. Alleen zo worden wij gelukkige mensen die afzien van eigen belang. Alleen zo kunnen wij samen met anderen zorg dragen voor gerechtigheid en vrede in de maatschappij en voor de heelheid van de Gods schepping.