Preek 7 april 2024

Pasen 2B 2024 Door Ton Zwart msc

Vrede! Het is een woord dat twee keer valt aan het begin van het evangelie van vandaag. Vrede aan vreesachtige leerlingen die hun deuren gesloten houden, omdat zij zich alleen binnen enigszins veilig voelen. Vrede ook aan leerlingen die erop uit gestuurd worden om vergeving en verzoening te prediken aan een samenleving die ruzie en geweld niet schuwt. Het is nog maar kort geleden dat die samenleving zich aan Jezus van Nazareth vergrepen had, een profeet die liefde voorstond, verbinding van mensen met elkaar, juist het tegenovergestelde van conflict en haat. In zijn geest moesten zij zijn werk voortzetten, gesterkt door zijn Geest moesten zij zijn missie verder dragen. Niet angst moest hen leiden maar de overtuiging dat alleen vergeving tot vrede leidt, dat alleen verzoening een nieuwe samenleving kan creëren. Jezus, de heer van de vrede, zal hen daarin vergezellen en bijstaan.
Tomas was er niet bij toen zich dat alles afspeelde. Zijn medeleerlingen vertellen hem wel dat zij de Heer hebben gezien en dat hij over hen geblazen heeft om zijn Geest aan hen over te dragen, maar hij gelooft er niets van. Voor hem zijn dat praatjes. Tomas wil met zijn eigen ogen zien en met zijn eigen handen voelen. Woorden zijn niet genoeg. Woorden verwaaien. Tomas wil iets zichtbaars, iets tastbaars. Alleen dan is hij bereid in een Jezus die leeft te geloven.
Hoe gaat Jezus met deze geloofseis om? Het vervolg van het verhaal maakt dat duidelijk. Jezus verschijnt een tweede keer aan zijn leerlingen en dit keer lijkt het erop dat hij apart voor Tomas komt. Tomas wordt heel persoonlijk aangesproken: „Kom hier met uw vinger en bezie mijn handen. Steek uw hand uit en leg die in mijn zijde en wees niet langer ongelovig maar gelovig.“ Aan de ene kant lijkt het erop dat Jezus veel begrip heeft voor de geloofseis van Tomas. Hij is in ieder geval bereid om diens eis in te willigen en biedt zichzelf aan om bekeken en betast te worden. Maar aan de andere kant klinkt er ook een verwijt door: „Omdat ge Mij gezien hebt, Tomas, gelooft ge? Zalig zij die niet zien en toch geloofd hebben“.
Er zit iets dubbels in de reactie van Jezus. Hij begrijpt Tomas en is bereid in zijn geloofseis mee te gaan. Maar aan de andere kant wordt Tomas ook als voorbeeld gesteld van hoe het niet moet: „Zalig zij die niet zien en toch geloofd hebben“.
Hoe staat het met ons? We leven in een tijd waarin geloven geen vanzelfsprekendheid meer is. Als gelovigen zijn we een minderheid geworden in onze Nederlandse samenleving. Was het ooit gemakkelijk om te geloven, omdat iedereen dat deed, tegenwoordig is geloven moeilijk geworden, omdat het ongewoon is, uitzonderlijk. En als jij de uitzondering bent, komen er bijna als vanzelf vragen, zoals: ben ik misschien te lichtgelovig en zien de anderen het misschien wel goed ? Of zijn de anderen misschien te nuchter en weigeren ze onder de oppervlakte te kijken? Waar ligt de waarheid? Bij hen of bij mij? Of bij allebei een beetje?
In Tertio, een Belgisch tijdschrift, stond in het paasnummer van dit jaar een artikel met als titel: De verrijzenis, echt waar?“, vraagteken. De schrijver legt dan uit dat we van het lege graf van Jezus geen andere getuigen hebben dan de Bijbelse schrijvers. Het zijn alleen gelovigen die zich daarover hebben uitgesproken. We hebben geen bevestiging van een neutrale toeschouwer, geen bevestiging van een niet-Bijbelse bron. Die heb je wel nodig om op historisch-wetenschappelijke wijze de waarheid van de verrijzenis aan te tonen.
Wat hebben we dan wel? Wat is dan wel duidelijk? Duidelijk is in ieder geval, dat we christenen hebben, dat we mensen hebben die zo sterk geloofden in die gekruisigde Jezus, dat zijn marteldood niet zijn einde kon zijn, dat hij is opgestaan en leeft. Zij geloofden dat zo sterk dat zij bereid waren hun eigen leven om te gooien en zich te laten leiden door de woorden en daden van Jezus. Hij werd de gids en leidsman van hun leven en sterven.
Iets van hun enthousiasme vinden we terug in de eerste lezing van vandaag, een schildering van de eerste christengemeenschap. „De menigte die het geloof had aangenomen was één van hart en één van ziel en er was niemand die iets van zijn bezittingen zijn eigendom noemde, integendeel, zij bezaten alles gemeenschappelijk.“ En door die gemeenschappelijkheid was er, zoals de lezing vaststelt, geen noodlijdende in hun midden. Hun geloof in Jezus, de gekruisigde en verrezene, was het die dit mogelijk maakte.
Tomas geloofde zijn medeleerlingen niet op hun woord. Hij eiste meer dan woorden. Hij wilde Jezus in levende lijve zien en vooral aanraken. Het werd hem vergund, ofschoon, toen hij Jezus‘ wonden mocht betasten, zag hij er blijkbaar van af en stamelde hij alleen maar: „Mijn Heer en mijn God“.
Woorden zijn niet genoeg, voor ons ook niet, denk ik. Wij hebben christenen nodig, die Jezus serieus nemen, die zijn boodschap van een liefdevolle Vader en van een mensengemeenschap met aandacht voor de noodlijdende in de praktijk willen brengen. Wij hebben mensen nodig die volhouden en nooit opgeven, met moed en vastberadenheid, ondanks alle tegenslag, tegen alle verdrukking in, tegen alle mislukkingen in.
Zijn die mensen er ook nu nog? Ik denk van wel. Dan is het wel zaak onze ogen open te houden en niet alleen het slechte nieuws maar ook het goede nieuws tot ons te laten doordringen. Zo ontdekken we dat verrijzenis niet alleen iets van het verleden is maar nog altijd plaatsvindt.
Amen.

Leave a comment