Preek 9 oktober 2022

Homilie op de 28ste zondag van Jaar C Ton Zwart MSC
Het verhaal van de tien melaatsen, het is een van die verhalen die je gemakkelijk onthoudt. Tien melaatsen worden genezen en maar één van de tien komt terug om Jezus te bedanken, wat aan Jezus de vraag ontlokt: “Zijn niet alle tien gereinigd? Waar zijn dan de negen anderen?”
Je kunt dan zeggen, en terecht: dit evangelie gaat over dankbaarheid en vooral over het gebrek aan dankbaarheid in onze wereld. Blijkbaar bestaat het gevaar dat wij mensen het heel gewoon vinden goed behandeld te worden of goede zorg te krijgen. Daar hebben we tenslotte recht op en daarom is het eigenlijk ook niet nodig om dat ook nog eens te onderstrepen met loftuitingen van dankbaarheid.
Toch is er in het verhaal meer aan de hand dan dankbaarheid. Degene, namelijk, die naar Jezus terugkeerde om hem te bedanken was een Samaritaan, iemand dus die niet bij het Joodse volk hoorde, iemand die er andere godsdienstige opvattingen en gebruiken op na hield dan de Joden, iemand die, in Joodse ogen, niet zuiver in de leer was en daarom eigenlijk als onreine vermeden moest worden. Kortom het was iemand die het ware geloof niet had.
Juist deze man, deze vreemdeling, zoals Jezus hem noemt, krijgt te horen: “Sta op en ga heen: uw geloof heeft u gered” Deze, in joodse ogen, ongelovige wordt dus door Jezus tot gelovige verklaard, terwijl die negen anderen, die vermoedelijk wel tot het Joodse volk behoorden en dus naar eigen overtuiging gelovigen waren, die negen anderen worden door Jezus bij deze Samaritaan achtergesteld. Sterker nog, ze krijgen de Samaritaan als voorbeeld voorgeschoteld van wat het betekent gelovige te zijn. De ware gelovige is de Samaritaan en niet de negen anderen.
Iets om over na te denken: Joden moeten anders naar Samaritanen gaan kijken. Ze moeten zich niet beter voelen dan zij, maar juist open staan voor de mogelijkheid dat er bij Samaritanen meer geloof gevonden wordt dan bij zichzelf en hun eigen volksgenoten. Gevoelens van superioriteit zijn uit den boze, ze moeten zich bescheiden opstellen en erkennen dat God ook in andersdenkenden, in vreemdelingen, wondere dingen tot stand kan brengen.
Ook de eerste lezing heeft ons in dit opzicht iets te vertellen. Jammer dat niet het hele verhaal gelezen wordt, maar dat zou te lang worden. Het gaat daar over de Syriër Naäman, de legeraanvoerder van de koning van Damascus. Hij is door melaatsheid getroffen en hij moet accepteren dat genezing niet te vinden is in zijn eigen land, in zijn eigen godsdienst, maar bij het buurland waar hij met zijn leger op rooftocht is geweest. Hij moet luisteren naar het Joodse meisje dat hij op één van zijn rooftochten tot slavin heeft gemaakt. Bovendien, om genezen te worden moet hij zich zeven maal onderdompelen in de Jordaan, wat hij eerst niet wilde doen, omdat hij dat stroompje maar nietig vond in vergelijking met de rivieren van Damascus. Hij moet zijn eigen gevoelens van superioriteit overwinnen, zijn trots inslikken, en zich overgeven aan wat vreemd en anders is, want daar vindt hij uiteindelijk zijn redding.
Gevoelens van superioriteit. Het zijn niet alleen Joden of legeraanvoerders die daar last van hebben. Wij, Nederlanders, kunnen er ook iets van. We leven toch maar in een land, waar veel goed geregeld is. Er komt water uit de kraan, als je die open draait, en licht en warmte energie uit onze stopcontacten. Onze wegen zijn goed begaanbaar en onze dijken beschermen ons tegen de kracht van het water. We leven prettig en veilig in ons landje, en niet alleen vanwege ons wegennet en de waterkeringen maar ook vanwege de sociale voorzieningen. Voor elk probleem is er wel een loket waar je kunt aankloppen, als je tenminste de weg weet en de juiste papieren hebt.
Gevoelens van superioriteit. Die zijn alleen maar mogelijk, als je vooral het positieve benadrukt en het negatieve buiten beschouwing laat. Als je geheel wilt overzien, ontdek je, hopelijk, dat wij op bepaalde gebieden goed scoren, maar op andere heel wat minder. Trots op wat er bereikt is maar ook bescheiden om wat onze zwakke punten zijn.
In het evangelie van vandaag gaat de vreemdeling, de Samaritaan, terug naar Jezus. Hij verheerlijkt God met luide stem en werpt zich vol dankbaarheid voor Jezus‘ voeten neer. Hij erkent in Jezus zijn meerdere. Hij erkent in Jezus niet zo maar een mens, maar een buitengewone mens, iemand die hem van zijn melaatsheid heeft genezen, een ziekte waar de artsen van zijn tijd machteloos tegenover stonden. Jezus is voor hem van een ander niveau, iemand uit de wereld voorbij de zichtbare wereld. In Jezus komt voor hem het bovenaardse, het goddelijke, aan het licht en hij werpt zich voor zijn voeten neer.
Het is geloof dat hem daartoe brengt. Hij heeft niet zoveel om zich op te baseren. Jezus doet niets spectaculairs. Hij zegt enkel: “Gaat u aan de priesters laten zien”. Meer niet, geen grote gebaren, geen tromgeroffel en lichtflitsen om iets sensationeels aan te kondigen. Alleen maar die woorden: “Gaat u aan de priesters laten zien”. Daarmee moesten de melaatsen het doen en konden ze gaan. Het was voor de Samaritaan voldoende om zijn genezing op Jezus terug te voeren en hem te erkennen als zijn redder en meester.

Jezus en de Samaritaan vinden elkaar. De Samaritaan komt tot geloof. Hij laat zich leiden door die paar woorden van Jezus en erkent dat Jezus in een hogere wereld thuis hoort. Jezus prijst de Samaritaan, de vreemdeling. Hij ziet in die ander iets meer dan het vreemde, het onwennige, het verschil. Hij ziet het waardevolle in de vreemdeling en durft dat uit te spreken. Hij durft de vreemdeling als voorbeeld te stellen.

Beiden worden gekenmerkt door een open houding, ontvankelijk voor wat zich aandient, geen trots die een mens in zichzelf opsluit, maar een open houding die ruimte geeft aan de ander en uiteindelijk aan de Ander die we met een hoofdletter schrijven. Amen.

Leave a comment